Echte liefde, of een (belasting)truc?
16 augustus 2023
Het lijkt een sprookje. Verpleegster ontmoet patiënt, ze trouwen en leefden nog lang en gelukkig. Behalve dan dat de verpleegster 46 jaar oud was en de patiënt al 83 en bovendien terminaal ziek.
De verpleegster verzorgde de patiënt naast haar werk in de plaatselijke huisartsenpraktijk. Die man was daar kennelijk zo verguld mee dat hij haar benoemde als enig erfgenaam. Niet alleen dat, hij kocht ook een huis, waarin hij met haar ging samenwonen. Ook gingen ze een zogenaamd geregistreerd partnerschap aan. Daarvoor moest de vrouw wel eerst scheiden van haar echtgenoot.
Na overlijden van de man ging de verpleegster weer samenwonen met haar inmiddels ex-echtgenoot in de nieuwe woning van de verpleegster. De oude echtelijke woning was inmiddels verkocht. Ook gingen de voormalige echtgenoten een samenlevingscontract aan. De inspecteur kwam van de gang van zaken op de hoogte via de huisartsenpraktijk, die – kennelijk minder enthousiast over haar escapades – een ontslagprocedure tegen de verpleegster was gestart. De inspecteur vond dat er geen sprake was van een reëel partnerschap tussen de verpleegster en de patiënt.
Voor de erfbelasting maakt het nogal wat uit of je als partner kwalificeert of niet. Voor de partner geldt een tarief van 10% tot 20% erfbelasting (net als bijvoorbeeld voor kinderen). Voor andere verkrijgers zijn de tarieven het dubbele, namelijk 30% tot 40%. Maar vooral de vrijstelling van de partner van maar liefst € 723.526 slaat door. Zonder dat partnerschap zou de vrijstelling slechts € 2.418 zijn geweest. Dat alles leidde ertoe dat er een naheffingsaanslag van meer dan € 90.000 aan erfbelasting werd opgelegd.
De rechter was het niet eens met de belastinginspecteur. De erfbelasting stelt naast gehuwd zijn of als partner geregisterd zijn, geen verdere voorwaarden aan de partnervrijstelling. Het hoeft geen “echte liefde” te zijn. Bovendien oordeelde de rechter dat de verpleegster en haar patiënt genegenheid over en weer hadden opgebouwd. Wat de aard van de relatie was (mantelzorg, partner of een affectieve relatie), vond de rechter niet van belang. Er was dan ook geen reden om het geregistreerde partnerschap voor de belastingheffing op zij te zetten. De naheffingsaanslag ging dus van tafel.